|
Het stadje Gubbio werd geplaagd met een zeer wrede wolf.
Hij haalde de schapen uit de stal de honden uit hun plaats en
viel zelfs de paarden en de mensen aan.
Ik zou met de wolf eens willen spreken, zei Franciskus.
Hij trok het bos in en sloeg een kruis over het razende dier.
Het bleef ineens als gebeeldhouwd staan.
Het beest boog zijn kop en legde zijn rechterpoot in de hand
van Franciskus.
Hij sprak er tegen en de wolf ging liggen.
Als een trouwe makker volgde hij zijn nieuwe baas
tot op de markt van het stadje.
Franciskus sprak tot de mensen dat ,,we in alles,
ook in de wolf een broeder moeten zien,
want we komen van dezelfde Vader.
En tegen de wolf zei hij dat de mensen hem
van nu af aan eten zouden geven en
dat hij dan alles en alle levende wezens met rust moest laten.
De wolf knikte...'' en men verzoende zich met elkaar.
|
|
Heer, maak van mij een werktuig van vrede.
Laat mij liefde brengen waar haat heerst,
vergeving waar onrecht is,
geloof waar twijfel is,
hoop waar wanhoop is,
licht waar duisternis is,
vreugde waar droefheid is.
Goddelijke meester, geef dat ik geen troost,
begrip en liefde zoek,
maar troost, begrip en liefde geef.
Want we ontvangen als we geven,
we worden vergeven als we zelf vergeven,
we worden geboren tot eeuwig leven.
|